De historie van Utrecht in 400 woorden

De Domstad Utrecht is door de Romeinen gesticht rond 50 na Chr. De stad bevond zich toen aan de noordgrens van het Romeinse Rijk. Waar nu het Domplein is, stond in die tijd het fort Traiectum. Dit Latijnse woord duidde op een doorwaadbare plaats in een rivier. De naam Utrecht is afgeleid van het Latijnse Traiectum, dat aanvankelijk tot Trecht werd verbogen. De letter U is afgeleid van het woordje uut, dat benedenstrooms betekent. Zo werd de naam Utrecht geboren, waarmee ook onderscheid werd gemaakt met een andere Trecht, namelijk de huidige stad Maastricht.

De stad van bisschop Willibrord

Nadat de Romeinen rond 270 na Chr. uit de stad vertrokken waren, ging Utrecht lange tijd gebukt onder een conflict tussen de Franken en de Friezen. Rond het jaar 700 kwam hier verandering in, toen Angelsaksische missionarissen zich in de regio vestigden. De aartsbisschop Willibrord nam zijn intrek in het oude fort onder bescherming van de Franken, en liet twee kerken bouwen; het begin van het huidige Utrecht. De bisschop bestuurde de stad en Utrecht groeide uit tot een religieus centrum. Na de dood van Willibrord bleef het bisdom een grote reikwijdte hebben en strekte zich grofweg uit over heel Zeeland en het gedeelte van Nederland dat boven de grote rivieren ligt.

Stadsrechten

Toen Utrecht stadsrechten verwierf in 1122 en men begon aan de bouw van stadsmuren met een verdedigingsgracht, begon de macht van de bisschop af te brokkelen. De stad kreeg uiteindelijk in 1196 een eigen stadsbestuur. Vanaf die periode tot het begin van de negentiende eeuw kende de stad veel conflicten tussen verschillende machten die de stad probeerden in te nemen. Zo werd de stad aan het einde van de zestiende eeuw door de Fransen bezet. Gedurende deze periode kreeg de stad ook haar universiteit. Tot het vertrek van de Fransen in 1813 lag het inwonertal van de stad al zo’n drie eeuwen rond de 30.000 inwoners.

Koninkrijk Holland

Het Koninkrijk Holland ontstond aan het begin van de negentiende eeuw en Utrecht deed enige tijd dienst als hoofdstad van het koninkrijk. Door verbeterde leefomstandigheden en de aanleg van nutsvoorzieningen groeide de stad rond 1900 naar een inwonertal van 100.000 en tegen het begin van de Tweede Wereldoorlog woonden er 165.000 mensen in de stad. Na de oorlog breidde de stad verder uit en groeide door tot de vierde stad van Nederland.